Teheran verlaten deed ik in stijl: over een vijf-vaksbaan ging het richting Karaj, 40 km verder waar ik bij Afshin Ramezani, de coach van het nationale mountainbike team van Iran, kon verblijven. Het werd een kleine marteling: enorm veel verkeer, stinkende uitlaatgassen, heet en de industrie bood niet veel uitzicht. Het was echter goed om kalm te beginnen en de km’s op te bouwen. Eenmaal in Karaj aangekomen zoek ik de locale mountainbike-club op waar Afshin tevens manager van is. De volgende dag springen we om 7u in het zadel voor een trainingstochtje van 20 km klimmen. Het werd het soort tochtje waarbij je bij terugkeer tot 17u slaapt.
’s Avonds ga ik de bus op richting Tabriz, waar ik om 6u ’s ochtends zou aankomen. Aydin, een vriend van Afshin en tevens fietscoach, wacht me op en leidt me door de stad. De bazaar is erg indrukwekkend en de oudste van Iran. De tapijten die hiervandaan komen zijn wereldberoemd en de handgemaakte, zijden versies kosten gemakkelijk ettelijke duizenden euro’s. Verder spreekt men hier Azeri, een taal gelijkaardig met het Turks en zijn de mensen geen Perzen, maar van Azerbaijaanse afkomst. De regio heet dan ook Azerbaijan.
Tijd dan om de fiets op te springen. Aangezien ook Tabriz een grote stad is, verlaat ik die opnieuw over een drukke baan. Gelukkig zou dat snel beter worden. Het werd een fantastisch debuut met talloze uitnodigingen voor thee, een lunch aangeboden door de lokale camionchauffeurs en in een winkeltje mocht ik niet betalen. ’s Avonds kan ik bij nog een andere vriend van Afshin blijven, deze keer in Bonab. Mr. Pourfarzin blijkt een berggids te zijn en ik kom te weten dat twee dagen later een speciale, religieuze dag is voor Mount Sahand (3700m) en dat ze dan ook plannen die te beklimmen. Over het aanbod om hen te vergezellen moet ik niet lang nadenken. Het werd een unieke gebeurtenis met veel gedans en gezang. De klim zelf was niet echt moeilijk. Snel stonden we terug beneden, maar dat zou ik de volgende dag wel betreuren. De dijspieren zaten zodanig vast dat de trap afgaan moeilijk werd. Bonab blijkt een erg traditioneel stadje te zijn waar iedereen elkaar kent. Alle vrouwen zijn dan ook in chador gesluierd en de gastvrouw komt letterlijk de keuken niet uit. Triest vind ik het, dieptriest. Gelukkig zijn de meeste steden niet zo traditioneel, want ik voel me er niet erg comfortabel.
Tijdens de klim naar mt. Sahand ontmoet ik Behnan, een jonge klimmer en mountainbiker. De volgende dag ging ik naar zijn stad om nog wat verder te rusten en nieuwe vrienden te maken. We kuieren door de bazaar, bezoeken een fotopresentatie van een van zijn vrienden en worden ’s avonds uitgenodigd om te dineren met diens ouders. Ik leer vooral veel bij over tapijten. Wat me vroeger gewoon een stuk stof leek, is nu een meesterwerk voor me. Hoe gedetailleerder, hoe langer het duurt om te vervaardigen, hoe duurder. De vader toont me een zijden tapijt dat drie mensen twee jaar (@8u per dag/ 6 dagen op 7) heeft gekost om te maken. Het zijn voor hen investeringen.
Over de hoofdbaan gaat het naar Miandoab waar ik door de volgende fietsliefhebber (allemaal studenten of vrienden van Afshin die ik in Karaj ontmoette) opgewacht wordt. Alhoewel het een toffe avond was, besefte dat dit niet echt mijn project verderhielp. Ik beoogde de volgende etappes dan ook om bij een willekeurige familie te overnachten.
Vanaf Miandoab gaat het over een kleinere weg richting Takab. Deze was echter nog steeds erg druk. De auto is hier echt koning. Een liter brandstof kost dan ook maar 10 eurocent. Verder wordt de fiets aanzien als het vervoermiddel voor de armen.
Ik passeer eem reusachtige afvalhoop die hier en daar aan het smeulen is. Als gevolg hiervan stroomt er een vuile, zwarte, plastieken brij de verte in. Triest, dieptriest. Wetende dat elk platieken flesje dat je koopt ofwel gedumpt ofwel verbrand zal worden, pastte m’n koopgedrag aan bij pauzes.
Het werd een helse rit. De ene klim lost de ander op en de dijspieren zijn nog steeds niet hersteld. De thermometer tikt 40 graden aan en tijdens het klimmen biedt de wind geen afkoeling. Ik controleer m’n remmen. Hoe komt het dat ik zo langzaam naar boven klim? De benen voelen loodzwaar en aan een tergend langzaam tempo duurt het allemaal langer. Ik pers er nog 100 km uit en val ten prooi aan erg slechte timing: geen dorp (en dus eten, slaapplaats,...) te bespeuren. Wel achter elke klim uitzicht op een andere. Ik geraak uitgeput en stop bij het eerste huisje dat ik na een lange tijd tegenkom. Het blijken fruitboeren te zijn en ik kan er m’n matje uitrollen. Ze geven me wat brood, maar de volgende dag zou het nog 10 km klimmen zijn eer ik wat kon herbronnen. Ik rij overigens door wat wel de graanschuur van Iran lijkt te zijn.
De benen voelen nog steeds zwaar aan en ik ben dan ook erg blij als ik ’s avonds een gastvrije familie vind waar ik goed kan uitrusten. Wat echter veel belangrijker is, is dat ik er eindelijk toekom om interessante beelden te maken. De zoon spreekt goed Engels en leidt me door het dorp. Met een ‘fixer’ gaan er heel wat deuren open en bij de familie waar ik verblijf kan ik m’n project goed uitleggen. Eindelijk kom ik ertoe om ook vrouwen te fotograferen. Eerder was dat erg moeilijk, zelfs gevaarlijk. Iran is nu eenmaal “a man’s world”. Winkels worden enkel door mannen uitgebaat en contact met een vreemde man is voor vrouwen verboden. In het gezin (dat overigens Turks, maar wel Sjiitisch is) is het echter geen probleem om hen te fotograferen.
De meeste van mijn andere beelden zijn het resultaat van een vluchtige ontmoeting en leiden tot een simpel portret van een oude man. Matig boeiend m.a.w. Nu heb ik er echter terug goede hoop op dat mijn project kan slagen zolang ik ’s avonds erin slaag bij mensen te overnachten. Die beelde zijn immers een pak persoonlijker en tonen iets over de goedheid van de Iraniers en over hun levenswijze.
Ik blijf er de volgende dag dan ook tot 16u en ga dan verder zuidwaarts. Ik voel me ondertussen hersteld en het klimmen gaat weer erg vlot. Overigens ontloop ik het heetste van de dag en ik fiets erg goed door richting Bijar. Elke dag zou er minstens 1 iemand uit medelijden voor de hitte en hellingen langs de weg stoppen om me een lift aan bieden. Eenmaal in Bijar aangekomen is de zon reeds onder en ik vraag de politie om hulp bij het vinden van een slaapplaats. Ze geven me een persoonlijke escorte naar de Rode Halve Maan (Iraanse variant van het Rode Kruis). Daar kan ik uiteindelijk wegens veiligheidsvoorschriften (de man was er alleen) niet blijven en aangezien het reeds donker is, zoek ik een motel op. Voor 4 euro heb ik een kamertje en rust ik verder uit.
Het reizen in Iran is overigens erg goedkoop momenteel. Toen ik twee jaar geleden in het land was, was 1 euro 17 000 rial waard. Nu is dat 47 000 rial. Waar een maaltijd me vroeger 3 euro kostte, kost diezelfde me nu nog maar 1 euro. Goed voor de reizigers in het land, maar catastrofaal voor de Iraniers die ofwel willen reizen, ofwel handel willen drijven. De sancties maakt het hen ook niet gemakkelijker.
Ik benut de hotelkamer voor wat extra rust en spring tegen 12u in het zadel. De hitte overspoelt me. Opnieuw is het klimmen geblazen, maar ik voel me nu echt terug fitter. Gewend raken aan de hitte is een iets, erin presteren is nog een heel ander verhaal. Volgens de kaart zijn er een aantal dorpen onderweg waar ik hoop te bevoorraden, maar in realteit is er niets. Ik ontmoet een vrachtwagenchauffeur die me uitnodigd om samen te lunchen. Aangezien ik geen eten en niet genoeg water bij me heb, aanvaard ik zijn lift tot het eerste restaurantje. Dat blijkt uiteindelijk 70 km verder te zijn! Ik fiets dan nog goed door tot Hamedan waar ik dan ook eerder dan gepland aankom. ’s Avonds verneem ik dat de ramadan reeds vijf dagen gestart is! Daar heb ik helemaal niets van gemerkt, restaurants waren over de middag open. Blijkt dat men voor reizigers in het algemeen een uitzondering maakt wat de ramadan betreft. Dat zal dus geen groot probleem worden.
Waar ik nu heenga is onzeker. Wat wel zeker is dat ik binnen tien dagen m’n visum verlengd moet hebben. Dit kan ofwel in Esfahan ofwel in Shiraz. Als ik doorfiets geraak ik wel in Esfahan op tijd, maar hoogstwaarschijnlijk zal ik ernaartoe liften om dan terug te komen en m’n tocht verder te zetten.
Bekijk de fotoalbums hieronder:
’s Avonds ga ik de bus op richting Tabriz, waar ik om 6u ’s ochtends zou aankomen. Aydin, een vriend van Afshin en tevens fietscoach, wacht me op en leidt me door de stad. De bazaar is erg indrukwekkend en de oudste van Iran. De tapijten die hiervandaan komen zijn wereldberoemd en de handgemaakte, zijden versies kosten gemakkelijk ettelijke duizenden euro’s. Verder spreekt men hier Azeri, een taal gelijkaardig met het Turks en zijn de mensen geen Perzen, maar van Azerbaijaanse afkomst. De regio heet dan ook Azerbaijan.
Tijd dan om de fiets op te springen. Aangezien ook Tabriz een grote stad is, verlaat ik die opnieuw over een drukke baan. Gelukkig zou dat snel beter worden. Het werd een fantastisch debuut met talloze uitnodigingen voor thee, een lunch aangeboden door de lokale camionchauffeurs en in een winkeltje mocht ik niet betalen. ’s Avonds kan ik bij nog een andere vriend van Afshin blijven, deze keer in Bonab. Mr. Pourfarzin blijkt een berggids te zijn en ik kom te weten dat twee dagen later een speciale, religieuze dag is voor Mount Sahand (3700m) en dat ze dan ook plannen die te beklimmen. Over het aanbod om hen te vergezellen moet ik niet lang nadenken. Het werd een unieke gebeurtenis met veel gedans en gezang. De klim zelf was niet echt moeilijk. Snel stonden we terug beneden, maar dat zou ik de volgende dag wel betreuren. De dijspieren zaten zodanig vast dat de trap afgaan moeilijk werd. Bonab blijkt een erg traditioneel stadje te zijn waar iedereen elkaar kent. Alle vrouwen zijn dan ook in chador gesluierd en de gastvrouw komt letterlijk de keuken niet uit. Triest vind ik het, dieptriest. Gelukkig zijn de meeste steden niet zo traditioneel, want ik voel me er niet erg comfortabel.
Tijdens de klim naar mt. Sahand ontmoet ik Behnan, een jonge klimmer en mountainbiker. De volgende dag ging ik naar zijn stad om nog wat verder te rusten en nieuwe vrienden te maken. We kuieren door de bazaar, bezoeken een fotopresentatie van een van zijn vrienden en worden ’s avonds uitgenodigd om te dineren met diens ouders. Ik leer vooral veel bij over tapijten. Wat me vroeger gewoon een stuk stof leek, is nu een meesterwerk voor me. Hoe gedetailleerder, hoe langer het duurt om te vervaardigen, hoe duurder. De vader toont me een zijden tapijt dat drie mensen twee jaar (@8u per dag/ 6 dagen op 7) heeft gekost om te maken. Het zijn voor hen investeringen.
Over de hoofdbaan gaat het naar Miandoab waar ik door de volgende fietsliefhebber (allemaal studenten of vrienden van Afshin die ik in Karaj ontmoette) opgewacht wordt. Alhoewel het een toffe avond was, besefte dat dit niet echt mijn project verderhielp. Ik beoogde de volgende etappes dan ook om bij een willekeurige familie te overnachten.
Vanaf Miandoab gaat het over een kleinere weg richting Takab. Deze was echter nog steeds erg druk. De auto is hier echt koning. Een liter brandstof kost dan ook maar 10 eurocent. Verder wordt de fiets aanzien als het vervoermiddel voor de armen.
Ik passeer eem reusachtige afvalhoop die hier en daar aan het smeulen is. Als gevolg hiervan stroomt er een vuile, zwarte, plastieken brij de verte in. Triest, dieptriest. Wetende dat elk platieken flesje dat je koopt ofwel gedumpt ofwel verbrand zal worden, pastte m’n koopgedrag aan bij pauzes.
Het werd een helse rit. De ene klim lost de ander op en de dijspieren zijn nog steeds niet hersteld. De thermometer tikt 40 graden aan en tijdens het klimmen biedt de wind geen afkoeling. Ik controleer m’n remmen. Hoe komt het dat ik zo langzaam naar boven klim? De benen voelen loodzwaar en aan een tergend langzaam tempo duurt het allemaal langer. Ik pers er nog 100 km uit en val ten prooi aan erg slechte timing: geen dorp (en dus eten, slaapplaats,...) te bespeuren. Wel achter elke klim uitzicht op een andere. Ik geraak uitgeput en stop bij het eerste huisje dat ik na een lange tijd tegenkom. Het blijken fruitboeren te zijn en ik kan er m’n matje uitrollen. Ze geven me wat brood, maar de volgende dag zou het nog 10 km klimmen zijn eer ik wat kon herbronnen. Ik rij overigens door wat wel de graanschuur van Iran lijkt te zijn.
De benen voelen nog steeds zwaar aan en ik ben dan ook erg blij als ik ’s avonds een gastvrije familie vind waar ik goed kan uitrusten. Wat echter veel belangrijker is, is dat ik er eindelijk toekom om interessante beelden te maken. De zoon spreekt goed Engels en leidt me door het dorp. Met een ‘fixer’ gaan er heel wat deuren open en bij de familie waar ik verblijf kan ik m’n project goed uitleggen. Eindelijk kom ik ertoe om ook vrouwen te fotograferen. Eerder was dat erg moeilijk, zelfs gevaarlijk. Iran is nu eenmaal “a man’s world”. Winkels worden enkel door mannen uitgebaat en contact met een vreemde man is voor vrouwen verboden. In het gezin (dat overigens Turks, maar wel Sjiitisch is) is het echter geen probleem om hen te fotograferen.
De meeste van mijn andere beelden zijn het resultaat van een vluchtige ontmoeting en leiden tot een simpel portret van een oude man. Matig boeiend m.a.w. Nu heb ik er echter terug goede hoop op dat mijn project kan slagen zolang ik ’s avonds erin slaag bij mensen te overnachten. Die beelde zijn immers een pak persoonlijker en tonen iets over de goedheid van de Iraniers en over hun levenswijze.
Ik blijf er de volgende dag dan ook tot 16u en ga dan verder zuidwaarts. Ik voel me ondertussen hersteld en het klimmen gaat weer erg vlot. Overigens ontloop ik het heetste van de dag en ik fiets erg goed door richting Bijar. Elke dag zou er minstens 1 iemand uit medelijden voor de hitte en hellingen langs de weg stoppen om me een lift aan bieden. Eenmaal in Bijar aangekomen is de zon reeds onder en ik vraag de politie om hulp bij het vinden van een slaapplaats. Ze geven me een persoonlijke escorte naar de Rode Halve Maan (Iraanse variant van het Rode Kruis). Daar kan ik uiteindelijk wegens veiligheidsvoorschriften (de man was er alleen) niet blijven en aangezien het reeds donker is, zoek ik een motel op. Voor 4 euro heb ik een kamertje en rust ik verder uit.
Het reizen in Iran is overigens erg goedkoop momenteel. Toen ik twee jaar geleden in het land was, was 1 euro 17 000 rial waard. Nu is dat 47 000 rial. Waar een maaltijd me vroeger 3 euro kostte, kost diezelfde me nu nog maar 1 euro. Goed voor de reizigers in het land, maar catastrofaal voor de Iraniers die ofwel willen reizen, ofwel handel willen drijven. De sancties maakt het hen ook niet gemakkelijker.
Ik benut de hotelkamer voor wat extra rust en spring tegen 12u in het zadel. De hitte overspoelt me. Opnieuw is het klimmen geblazen, maar ik voel me nu echt terug fitter. Gewend raken aan de hitte is een iets, erin presteren is nog een heel ander verhaal. Volgens de kaart zijn er een aantal dorpen onderweg waar ik hoop te bevoorraden, maar in realteit is er niets. Ik ontmoet een vrachtwagenchauffeur die me uitnodigd om samen te lunchen. Aangezien ik geen eten en niet genoeg water bij me heb, aanvaard ik zijn lift tot het eerste restaurantje. Dat blijkt uiteindelijk 70 km verder te zijn! Ik fiets dan nog goed door tot Hamedan waar ik dan ook eerder dan gepland aankom. ’s Avonds verneem ik dat de ramadan reeds vijf dagen gestart is! Daar heb ik helemaal niets van gemerkt, restaurants waren over de middag open. Blijkt dat men voor reizigers in het algemeen een uitzondering maakt wat de ramadan betreft. Dat zal dus geen groot probleem worden.
Waar ik nu heenga is onzeker. Wat wel zeker is dat ik binnen tien dagen m’n visum verlengd moet hebben. Dit kan ofwel in Esfahan ofwel in Shiraz. Als ik doorfiets geraak ik wel in Esfahan op tijd, maar hoogstwaarschijnlijk zal ik ernaartoe liften om dan terug te komen en m’n tocht verder te zetten.
Bekijk de fotoalbums hieronder: