Verslag van Lomé naar Cotonou. (door Wouter)
Lomé kon me uiteindelijk echt bekoren. Rustig, relatief georganiseerd verkeer (een rood licht is nog altijd voor interpretatie vatbaar), rustig volk en veel voorzieningen. Zoals alle steden in West-Afrika is er niets te bezoeken/ stelt de architectuur niet veel voor. Maar het zijn de kleine zaken die de dag maken. Na een tijdje begin je de goede plaatsjes te kennen, en de uitbaaters jou. Bakkerij in de eerste links, ananas op de hoek, yoghurt in het winkeltje ernaast en een goed restaurant op wandelafstand. Of zaken zoals spontaan meedoen in een basketmatch of ’s ochtends opstaan en zeggen “niets hoeft, alles mag.” Het klinkt onbeduidend, maar na zes maanden onderweg te zijn voelt het goed om in één plaats langer te verblijven.
De stad verlaten duurt eindeloos, want de banlieu lijkt maar nooit op te houden. Na ongeveer (de kilometerteller viel er ergens af en belandde in een gesloten riool) 75 km stoten we op een eenvoudige auberge. In afwachting van het pakketje met spullen voor de benzinebrander, waag ik er een poging om met een aluminium blikje een alcoholbrander te maken. Dat probeerde ik in Ghana ook, maar daar was nergens 90° alcohol te vinden.
De weg wordt kalmer, maar pas als we aan Montagne Agou (980m) het asfalt achter laten, kunnen we echt van de natuurpracht genieten. We rijden over een plateau dat zich helemaal tot de grens met Benin uitstrekt. Alhoewel het een ‘bumpy ride’ is, rijden we vaak door mooi bosrijk gebied en het zicht op de berg maakt het plaatje compleet.
Cadeau! Argent! Donnez-moi le vélo! Het zijn zaken dat ik sinds Senegal niet meer gewend ben. Deze keer ook een aantal volwassenen. Het verzuurt de fietservaring wat, maar belemmert zich uiteraard tot een minderheid van de bevolking. ’s Avonds worden we prachtig ontvangen door Nukunu en zijn dochter. Anne haar naam hebben ze snel beet, de mijne moet ik zoals altijd eerst eens op de grond schrijven. Het gepruts met de alcoholbrander besparen we ons door met hun houtskolen te koken.
We kruisen een asfaltweg die van noord naar zuid loopt en vervolgen onze weg over de Route National 6 (oftewel piste) oostwaarts. We begeven ons nu richting de grens met Benin en de kwaliteit van de weg degradeert. We kunnen op het einde van de dag nog net op een bank zitten. Daarnaast wordt het zo stikkend heet dat we ons bij de de kampgangers van een Pentecostische kerk leggen tot het kwik wat daalt. Vermoeid door de hitte en schreeuwende mensen, zoeken we de rust op van een omheinde tuin wat een auberge in renovatie blijkt te zijn. We kamperen en koken op een houtvuurtje. (Hoop nu zo hard dat het pakketje met kookgerief binnen 2 weken in Lomé zal toegekomen zijn!)
We werken de 50 km tot aan de grens af waar een mooie goudron (asfaltweg) ons opwacht. Het papierwerk verloopt vlekkeloos. Zoals in Togo, ook hier geen ebola-vrees meer.
Het plateau houdt op, geleidelijke klimmen beginnen. De brandende hitte blijft en zo ook de afwezigheid van restaurants waar ze geen pikante rommel serveren. Dat laatste is toch wel een hoofdstuk op zich. Zo vraag ik bv. of er peper in de rijst zit, krijg ik een negatief antwoord, maar staat m’n mond na één hap al in brand. Ach ja, het is Afrika. Niets is evident.
We komen snel op de hoofdweg richting kust, maar dat is geen garantie op een pijnloze poep. Het gebroken asfalt gecombineerd met het racende verkeer (en hitte uiteraard), maakt er nog steeds een uitputtende rit van.
We rollen ons matje uit bij Solange, een lerares, en andere huurders van allemaal kleine huisjes en krijgen ’s ochtends een versgeplukte papaya mee.
Een 60-tal minder vernoemenswaardige km’s later passeren we een auberge/ restaurant dat op het water gebouwd is. Er overnachten is niet duur en het biedt ons de kans om op het gemakje de kleine eilandjes te bekijken waar het enige vervoersmiddel de pirogue (klein bootje/ kano) is. Niet veel later horen we gedrum en gezang van niet veel verder komen.
De gerant vertelt ons dat het een Fatoh ceremonie is. In het animistische dorp wordt het per jaar een aantal keren georganiseerd om ervoor te zorgen dat er geen onheil komt over het dorp. Mannen in een met gras omhulde structuur maken ontelbare rondjes terwijl anderen van het dorp dansen en zingen. Aangezien ze door het gras bijna niet kunnen zien, moeten ze door twee andere mannen gestuurd worden. Ze stellen het kwade voor en kinderen hebben er echt schrik van. Om een laatste foto te nemen van de passerende boeman, knielde ik waarop ik meteen werd terug gefloten. Knielen/ je kleiner maken ten opzichte van het kwade is er immers respect aan betuigen en zal het zeker niet uit het dorp houden…
Eenmaal op 30 km van Cotonou begint het vagevuur. De hoofdweg lijkt al jaren in opbouw en het is dan ook stof vreten. We bijten even door, maar de laatste fietsdag samen is zeker niet de mooiste. Dan de hel van Cotonou. Het duurt eindeloos om de auberge te vinden. Zonder GPS zijn we afhankelijk van de kennis van de lokale bevolking, maar dat valt hier toch erg tegen. Zelfs op de hoek van de straat wisten ze niet dat er iets verderop een auberge was! Verder is het niet verlicht en moet je constant op je hoede zijn voor het geschifte verkeer.
Terug fietsonderhoud, visums aanvragen, fietsdoos zoeken voor Anne,...
Fotoalbum:
Lomé kon me uiteindelijk echt bekoren. Rustig, relatief georganiseerd verkeer (een rood licht is nog altijd voor interpretatie vatbaar), rustig volk en veel voorzieningen. Zoals alle steden in West-Afrika is er niets te bezoeken/ stelt de architectuur niet veel voor. Maar het zijn de kleine zaken die de dag maken. Na een tijdje begin je de goede plaatsjes te kennen, en de uitbaaters jou. Bakkerij in de eerste links, ananas op de hoek, yoghurt in het winkeltje ernaast en een goed restaurant op wandelafstand. Of zaken zoals spontaan meedoen in een basketmatch of ’s ochtends opstaan en zeggen “niets hoeft, alles mag.” Het klinkt onbeduidend, maar na zes maanden onderweg te zijn voelt het goed om in één plaats langer te verblijven.
De stad verlaten duurt eindeloos, want de banlieu lijkt maar nooit op te houden. Na ongeveer (de kilometerteller viel er ergens af en belandde in een gesloten riool) 75 km stoten we op een eenvoudige auberge. In afwachting van het pakketje met spullen voor de benzinebrander, waag ik er een poging om met een aluminium blikje een alcoholbrander te maken. Dat probeerde ik in Ghana ook, maar daar was nergens 90° alcohol te vinden.
De weg wordt kalmer, maar pas als we aan Montagne Agou (980m) het asfalt achter laten, kunnen we echt van de natuurpracht genieten. We rijden over een plateau dat zich helemaal tot de grens met Benin uitstrekt. Alhoewel het een ‘bumpy ride’ is, rijden we vaak door mooi bosrijk gebied en het zicht op de berg maakt het plaatje compleet.
Cadeau! Argent! Donnez-moi le vélo! Het zijn zaken dat ik sinds Senegal niet meer gewend ben. Deze keer ook een aantal volwassenen. Het verzuurt de fietservaring wat, maar belemmert zich uiteraard tot een minderheid van de bevolking. ’s Avonds worden we prachtig ontvangen door Nukunu en zijn dochter. Anne haar naam hebben ze snel beet, de mijne moet ik zoals altijd eerst eens op de grond schrijven. Het gepruts met de alcoholbrander besparen we ons door met hun houtskolen te koken.
We kruisen een asfaltweg die van noord naar zuid loopt en vervolgen onze weg over de Route National 6 (oftewel piste) oostwaarts. We begeven ons nu richting de grens met Benin en de kwaliteit van de weg degradeert. We kunnen op het einde van de dag nog net op een bank zitten. Daarnaast wordt het zo stikkend heet dat we ons bij de de kampgangers van een Pentecostische kerk leggen tot het kwik wat daalt. Vermoeid door de hitte en schreeuwende mensen, zoeken we de rust op van een omheinde tuin wat een auberge in renovatie blijkt te zijn. We kamperen en koken op een houtvuurtje. (Hoop nu zo hard dat het pakketje met kookgerief binnen 2 weken in Lomé zal toegekomen zijn!)
We werken de 50 km tot aan de grens af waar een mooie goudron (asfaltweg) ons opwacht. Het papierwerk verloopt vlekkeloos. Zoals in Togo, ook hier geen ebola-vrees meer.
Het plateau houdt op, geleidelijke klimmen beginnen. De brandende hitte blijft en zo ook de afwezigheid van restaurants waar ze geen pikante rommel serveren. Dat laatste is toch wel een hoofdstuk op zich. Zo vraag ik bv. of er peper in de rijst zit, krijg ik een negatief antwoord, maar staat m’n mond na één hap al in brand. Ach ja, het is Afrika. Niets is evident.
We komen snel op de hoofdweg richting kust, maar dat is geen garantie op een pijnloze poep. Het gebroken asfalt gecombineerd met het racende verkeer (en hitte uiteraard), maakt er nog steeds een uitputtende rit van.
We rollen ons matje uit bij Solange, een lerares, en andere huurders van allemaal kleine huisjes en krijgen ’s ochtends een versgeplukte papaya mee.
Een 60-tal minder vernoemenswaardige km’s later passeren we een auberge/ restaurant dat op het water gebouwd is. Er overnachten is niet duur en het biedt ons de kans om op het gemakje de kleine eilandjes te bekijken waar het enige vervoersmiddel de pirogue (klein bootje/ kano) is. Niet veel later horen we gedrum en gezang van niet veel verder komen.
De gerant vertelt ons dat het een Fatoh ceremonie is. In het animistische dorp wordt het per jaar een aantal keren georganiseerd om ervoor te zorgen dat er geen onheil komt over het dorp. Mannen in een met gras omhulde structuur maken ontelbare rondjes terwijl anderen van het dorp dansen en zingen. Aangezien ze door het gras bijna niet kunnen zien, moeten ze door twee andere mannen gestuurd worden. Ze stellen het kwade voor en kinderen hebben er echt schrik van. Om een laatste foto te nemen van de passerende boeman, knielde ik waarop ik meteen werd terug gefloten. Knielen/ je kleiner maken ten opzichte van het kwade is er immers respect aan betuigen en zal het zeker niet uit het dorp houden…
Eenmaal op 30 km van Cotonou begint het vagevuur. De hoofdweg lijkt al jaren in opbouw en het is dan ook stof vreten. We bijten even door, maar de laatste fietsdag samen is zeker niet de mooiste. Dan de hel van Cotonou. Het duurt eindeloos om de auberge te vinden. Zonder GPS zijn we afhankelijk van de kennis van de lokale bevolking, maar dat valt hier toch erg tegen. Zelfs op de hoek van de straat wisten ze niet dat er iets verderop een auberge was! Verder is het niet verlicht en moet je constant op je hoede zijn voor het geschifte verkeer.
Terug fietsonderhoud, visums aanvragen, fietsdoos zoeken voor Anne,...
Fotoalbum: